Het voor Europa unieke samenwerkingsverband EMRIC kent een zeer lange geschiedenis. De grensoverschrijdende samenwerking in de EMRIC-regio begon al vele jaren geleden met contacten tussen de brandweerdiensten direct aan de grenzen. Gestructureerde samenwerking op het gebied van spoedeisende medische hulpverlening begon in 1974 toen de Kreis Aachen contact zocht met de Belgische en Nederlandse buren om de diensten van de traumaheli ook grensoverschrijdend aan te bieden. Dat was het prille begin. Maar er gebeurde veel meer.
Marian Ramakers, tot 1 januari 2024 programmamanager van EMRIC heeft het plan opgevat om de ontstaansgeschiedenis van EMRIC op papier te zetten. Zij doet dit samen met Marlis Cremer, voormalig hoofd van de afdeling openbare orde van de Städteregion Aachen. Marlis en Marian duiken in het verleden, zoeken oude contacten op en gaan gedurende het jaar 2024 regelmatig artikelen posten op de EMRIC-website en de Facebook en LinkedIn pagina’s van EMRIC. Natuurlijk ondersteunt de Stuurgroep EMRIC dit initiatief van harte. We nemen de thema’s Rampenbestrijding en crisisbeheersing, brandweerzorg en spoedeisende medische hulpverlening als uitgangspunten. Dit eerste artikel gaat over rampenbestrijding vanaf de tachtiger jaren van de vorige eeuw.
Rampenbestrijding in de jaren '80
In de jaren tachtig hebben Nederland, België en de Bondsrepubliek Duitsland afspraken gemaakt over wederzijdse bijstand bij rampen en zware ongevallen. Tijdens een internationale bijeenkomst in München op 25 en 26 april 1988 besloten de vertegenwoordigers van de drie landen een rampenbestrijdingsoefening uit te voeren op het drielandenpunt Aken. Naar aanleiding van deze oefening kwam een groep mensen bijeen om grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van openbare orde en veiligheid in de Euregio-Maas-Rijn tot stand te brengen. Dat was in 1989.
Herman Meers, destijds arrondissementscommissaris bij de Provincie Limburg België, was de eerste nog in leven zijnde voorzitter en hij heeft, samen met de collega’s, veel teweeg gebracht. Bij ons bekende collega’s waren Dieter Nüssler (D), Helmut Probst (D), Nico Herzig (NL), Paul Schmedding (NL) en Claudy Marchal (B), die helaas onlangs overleden is.
We hebben deze mensen gezocht en een aantal van hen reeds gesproken en zijn veel te weten gekomen. We zijn begonnen bij Herman Meers. Herman heeft ons zeer hartelijk en gastvrij in zijn woning ontvangen, is in de archieven gedoken en heeft ons onderstaand stuk bezorgd, dat wij de geïnteresseerde lezer zeker niet willen onthouden. Ook Dieter Nüssler en Helmut Probst hebben wij inmiddels gesproken. Hun verhalen komen in een volgende aflevering van dit feuilleton over de geschiedenis van EMRIC.
Hier dan het stuk van Herman Meers.
EMR – Grensoverschrijdende hulp bij ongevallen en rampen in de jaren ‘90
Tekst op basis van gesprek van 17.04.2024 van mevr. Marian Ramakers en mevr. Marlis Kremer (EMRIC) met arrondissementscommissaris o.r. Herman Meers in Limburg (B), voorzitter EMR werkgroep Openbare Orde en Veiligheid 1991-1998
EMRIC : Over de grensoverschrijdende hulp van voor 2000 is weinig geweten.
H.M. : Grensoverschrijdende hulp is niets nieuws . Ik ben kort na de oorlog geboren in Riemst op enkele kilometer van Maastricht en hoorde als kind dat de pompiers van Maastricht de grens overstaken als er in de Riemsterse deelgemeenten Vroenhoven of Kanne een brandje diende geblust. Het was blijkbaar weinig formeel geregeld, maar het gebeurde. En de mensen waren ermee geholpen.
In België berustte de brandweerzorg lange tijd op wetgeving uit de Franse Tijd (1789) en waren de gemeenten volledig verantwoordelijk. Desnoods moesten ze maar hulp inroepen uit naburige dorpen of gemeenten, ook al lagen die over de grens. Maar tijden veranderen en zo kwam men, via enkele tussenstadia, tot meer strikte wetgeving die de bevoegdheden, de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van de gemeenten en hulpdiensten aanscherpten. Soortgelijke evolutie kende men ook in onze buurlanden. Je moet bijgevolg niet eens de juridisch prudentie uit onze respectieve landen uitpluizen om te besluiten dat de grensoverschrijdende hulp onderworpen is aan dezelfde verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden. Praktisch komt het er op neer dat partijen daarover zowel bestuurlijk als operationeel zeer duidelijke afspraken moeten maken. Het zal ook nooit echt lukken zonder oefening.
Tegelijkertijd werd vanaf de jaren ‘70 meer en meer de aandacht gevestigd op de mogelijk grensoverschrijdende gevolgen van zware ongevallen en rampen. Het zwaar ongeval met dioxine in het Italiaanse Seveso (1976) leidde tot de zogenaamde Europese Seveso-richtlijn die ruim aandacht schonk aan maatregelen ter informatie en ter bescherming van mens en milieu in de wijde omgeving van potentiële gevarenbronnen en gevarensites. De ramp met de kernreactor in Tsjernobyl vormde bovendien een zoveelste bewijs van de grote kwetsbaarheid van onze samenleving.
Eén en ander zette de vele landen ertoe aan om bilaterale verdragen met buurlanden te sluiten over alarmering, uitwisseling van informatie en wederzijdse bijstand op landelijk, regionaal (provinciaal) en gemeentelijk niveau. (Tussen Nederland en België kwam zo op 14/11/1984 het verdrag tot stand van ‘s Gravenhage.)
Het was een grote verdienste van de Stichting Euregio Maas-Rijn om in het gelijknamige grensgebied einde jaren ‘80 de wederzijdse bijstand bij ongevallen en rampenbestrijding te laten voorbereiden door een speciale EMR-Werkgroep Openbare Orde en Veiligheid. Maar waar te beginnen? Met drie verschillende wetgevingen en systemen ( B,NL en D) op het vlak van de organisatie van de hulpdiensten, en in een Euregio met drie verschillende talen, is dit heus geen gemakkelijke opgave.
De heer Lou Cobben van de provinciale administratie van Limburg-NL was voorzitter van de werkgroep en werd bijgestaan door afgevaardigden van de verschillende Euregiopartners en de diverse hulpdiensten. De brandweer was er sterkst vertegenwoordigd ( Dr.Dieter Nüssler uit Aachen, dhr Paul Schmedding van regio Zuid-Limburg, dhr Louis Van Rompaey uit Hasselt en dhr A. Halet van Liège). (Voor de werking van de commissie kon een beroep gedaan worden op een beperkt budget dat door de Euregio ter beschikking werd gesteld voor reële kosten in functie van een goedgekeurd project.)
Meertalige meldformulieren en monodisciplinaire rampenoefeningen voor de brandweer (beginfase)
Vanaf 1991 hebben wij, met veel steun van de dienstoversten van de meldkamers uit de Euregio, kunnen werk maken van het opstellen van meertalige meldformulieren in het Frans, Duits en Nederlands ter verbetering van de Euregionale uitwisseling van informatie en wederzijdse bijstandsverlening. Gezien de technieken van die tijd gebeurde die communicatie toen nog hoofdzakelijk per fax.
Parallel ermee werden ook de nodige oefeningen tussen meldkamers opgezet.
Om mekaar nog beter te leren kennen, hebben in die periode diverse brandweerkorpsen uit de regio Zuid-Limburg, Aachen en Eupen meerdere gezamenlijke brandweeroefeningen georganiseerd (bijvoorbeeld de brandbestrijding op de grote brandstoffenopslagplaats te Aachen), of seminars gehouden ( bijvoorbeeld te Maastricht over chemische ongevallenbestrijding).
Symposium: “Grensoverschrijdende bijstand. Waarom en hoe organiseren?” ( EUPEN 1994 ?)
Meerdere gemeenten en hulpdiensten van de Euregio gaven gevolg aan onze campagne om concreet werk maken van afspraken over wederzijdse bijstandsverlening met de buurgemeenten aan de overkant van de landsgrens. In dit kader nodigden wij ze uit in Eupen, in de Parlement van de Duitstalige Gemeenschap in België, voor een symposium over het nut van de wederzijdse bijstand voor de inwoners nabij de landsgrenzen. Opzet was meer kennis te vergaren over de manier waarop grensoverschrijdende bijstand kon worden georganiseerd zonder in de knoei te raken met nationale wetgeving. Gelukkig hadden wij In onze werkgroep leden met lef en fantasie die voor de hand liggende oplossingen konden presenteren. Of zulks toch probeerden.
Symposium spoedeisende medische hulp bij rampen en ongevallen ( ALDEN BIESEN 1995)
In december 1995 brachten wij diensthoofden en vertegenwoordigers samen van de spoedeisende medische hulp uit de hele EMR. Het was voorheen nooit gebeurd dat vertegenwoordigers van de medische discipline op dergelijke schaal in de Euregio waren samengekomen. De congreszaal van het kasteel ALden Biesen (Bilzen) was volgelopen. Net zoals voor de brandweer worden we voor de medische discipline bij ongevallen en rampen geconfronteerd met drie verschillende organisatievormen en met divergerende begrippen en terminologie. Doel van het symposium was mekaar daarover te informeren aan de hand van verhelderende presentaties over middelen en gang van zaken bij elk van de partners. Ondanks vele verschillen is toen gebleken dat bij grote rampen met veel slachtoffers de tactische aanpak grote gelijkenis vertoont, ongeacht de partner in charge.. In de euforie van het moment werd besloten dat we met de Werkgroep stilaan voldoende krediet hadden opgebouwd voor een grote Euregionale multidisciplinaire oefening zoals destijds in Montzen. Maar dit keer met vooral de klemtoon op de medische component.
EUROMED I : test spreidingsplan naar ziekenhuizen bij grote toevoer slachtoffers van een noodsituatie (1996)
Als tussenstadium naar de grote oefening toe zouden we eerst nog de Euregionale spreidingsplannen voor slachtoffers van een noodsituatie actualiseren alsook de opvangcapaciteit van de ziekenhuizen testen aan de hand van een stafoefening met als scenario de evacuatie van het ziekenhuis in Tongeren. Wat ook is gebeurd.
EUROMED II : grote Euregionale medische oefening (ZUTENDAAL 1997)
Moet het nogmaals gezegd dat bij ongevallen of rampen in grensregio’s het dikwijls aangewezen is het hulpverleningspotentieel van beide zijden van de grens te groeperen om mensen in nood te helpen en verdere schade, waaronder milieuschade, te beperken. Maar dat kan niet zonder consequente voorbereiding en oefening. EUROMED II is daar een voorbeeld van.
Het scenario betrof een vliegtuig in nood, dat met 140 passagiers op weg was naar Maastricht- Aachen-Airport en dat voor aankomst een noodlanding probeerde te maken op het vroegere militaire vliegveld van Zutendaal. Deze noodlanding mislukte jammerlijk.
De voornaamste doelstellingen waren het testen van
Bij de oefening waren ongeveer 150 personen uit de medische keten ingeschakeld, samen met 220 andere hulpverleners van brandweer, logistiek en politie … Het aantal voertuigen was 101, waarvan 41 ambulances (Rettungswagen) en 9 voertuigen MUG ( SMUR, crashteam, Notartz).
In de maanden nadien werden de evaluatieverslagen ingewacht van de Euregionale waarnemers. Hun kritische opmerkingen werden per discipline werden samengebracht in een uitgebreid verslag. Van de oefening werden eveneens video-opnames gemaakt, met de bedoeling deze samen met het evaluatieverslag ter beschikking te stellen van de rechtstreeks betrokkenen. Het werd bovendien ook aangeboden als educatief materiaal voor de hulpdiensten uit de hele Euregio.
Oefeningen op dergelijke schaal zijn moeilijk op frequente tijdstippen te organiseren. Wij wilden uit die oefening evenwel maximale lering trekken en die ter beschikking stellen van zoveel mogelijk belanghebbenden. Dit kostte ons nog behoorlijk wat inspanningen op het vlak van secretariaat, vertaalwerk en distributie…
Zoals op voorhand afgesproken werd ik in 1998 als voorzitter van de werkgroep opgevolgd door mijn goede collega Nico Herzig, staflid van het kabinet van de gouverneur ( commissaris v.d. Koning)) in Maastricht. Ik ben alle leden van de werkgroep dankbaar en erkentelijk voor de inzet en medewerking die ik tijdens mijn voorzitterschap heb ervaren. In het bijzonder wil ik onze secretaris Leon J. Janssen vermelden en danken voor zijn zeer gewaardeerde administratieve begeleiding en verslaggeving.
Na 1998 heb ik mijn medewerking aan de Euregio-werkgroep moeten beperken wegens opdrachten bij het kabinet van Binnenlandse Zaken in het raam van de noodplanning en de hervorming van de brandweerdiensten.
De bijstand aan de inwoners van de grensregio’s kan best worden georganiseerd door de krachten te bundelen: in elk geval bij rampen, wanneer middelen tekort schieten. Maar ook bij dagdagelijkse ongevallen indien de grensoverschrijdende hulp het meest adequaat is . Dit alles moet goed worden voorbereid en consequent en herhaaldelijk worden geoefend.
Grootschalige oefeningen zijn voorzeker nodig. Maar mijns inzien vormen regelmatige contacten, al dan niet bij (kleinere) ongevallen en lokale oefeningen, de ruggengraat voor een gedegen wederzijdse bijstand. Een stevige constructie bouw je bottom-up. Het is de rol en de verdienste van EMRIC dit alles te stimuleren en te begeleiden.
Herman Meers